Wat is de persoonsvorm?
Ik heb de hele middag in de bibliotheek gewerkt.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Ik heb de hele middag in de bibliotheek gewerkt.
Wat is de persoonsvorm?
Ik moet er niet aan denken!
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Ik moet er niet aan denken!
Wat is de persoonsvorm?
Hij zit vlijtig aan zijn bureau te werken.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Hij zit vlijtig aan zijn bureau te werken.
Wat is de persoonsvorm?
Kun je me even helpen?
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Kun je me even helpen?
Wat is de persoonsvorm?
Deze antieke kast moet zo snel mogelijk verkocht worden.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Deze antieke kast moet zo snel mogelijk verkocht worden.
Wat is de persoonsvorm?
Hij zat met grote ogen de agenten te bekijken.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Hij zat met grote ogen de agenten te bekijken.
Wat is de persoonsvorm?
Kun je even komen helpen?
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Kun je even komen helpen?
Wat is de persoonsvorm?
We hadden de storm moeten zien aankomen.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
We hadden de storm moeten zien aankomen.
Wat is de persoonsvorm?
Hij had de afspraak afgebeld.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Hij had de afspraak afgebeld.
Wat is de persoonsvorm?
Pieter en Ellen hadden de ziel uit hun lijf gezongen.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Pieter en Ellen hadden de ziel uit hun lijf gezongen.
Wat is de persoonsvorm?
Hij had het raam aan diggelen geschoten.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
Hij had het raam aan diggelen geschoten.
Wat is de persoonsvorm?
De raceauto’s bleven maar toertjes draaien op het parcours.
Wat is de werkwoordelijke aanvulling?
De raceauto’s bleven maar toertjes draaien op het parcours.