Benoem de zinsdelen

Vul de gaten.

Schrijf je antwoord in de vakjes. Klik daarna op controleer.
De zinnen zijn al verdeeld in zinsdelen, benoem de zinsdelen.
Kies uit: onderwerp / persoonsvorm / werkwoordelijke aanvulling / niet-werkwoordelijke aanvulling / naamwoordelijk deel

Kom / je / nog even / tv / kijken? //
kom =
je =
kijken =

Deborah en Els / waren / verdwaald / in de schoolgangen. //
Deborah en Els =
waren =
verdwaald =

Hij / had / niets / gezien. //
Hij =
had =
gezien =

Ik / beluisterde / nog snel / even / de nieuwe cd-singles. //
Ik =
beluisterde =

Wim en Evy / liepen / de 100 meter / onder de 12 seconden. //
Wim en Evy =
liepen =

Het / had / die nacht / verschrikkelijk / geregend. //
het =
had =
geregend =

De protesterende massa, die bovendien ook nog dronken was, / kwam / op de politie / af. //
De protesterende massa, die bovendien ook nog dronken was =
kwam =
af =

De meester / zit / achteraan in de klas. //
de meester =
zit =

Piet en Mieke / gaan / regelmatig / samen / op stap. //
Piet en Mieke =
gaan =
op stap =

De fietsers / moeten / rechts / rijden. //
de fietsters =
moeten =
rijden =

De juffrouw van het tweede middelbaar / was / heel streng. //
De juffrouw van het tweede middebaar =
was =
heel streng =

Tijdens het concert / galmden / de klanken / over de weide. //
galmden =
de klanken =

Ik / schaamde / me / nog steeds / voor die blunder. //
Ik =
schaamde =
me =

De flauwgevallen leerling / leek / beter. //
De flauwgevallen leerling =
leek =
beter =