Bijwoord

Een bijwoord zegt iets over een willekeurig element (van de zin) dat geen zelfstandig naamwoord is (anders zou het een bijvoeglijk naamwoord zijn). Er zijn heel wat bijwoorden, eigenlijk worden alle woorden die niet in een andere categorie passen ingedeeld bij de bijwoorden.

 

Enkele voorbeelden:

  • bijwoorden van tijd: meteen, nu, onmiddellijk, nogmaals, net, ...
  • bijwoorden van wijze: zachtjes, graag, misschien, heel, erg, niet, ook, ...
  • bijwoorden van causaliteit (oorzaak, gevolg, voorwaarde): immers, trouwens, bovendien, zelfs, nochtans.

Enkele voorbeelden in een zin:

  • Hij schrijft veel in Wikipedia. (zegt iets meer over het werkwoord 'schrijven')
  • Het is een erg boeiende discussie. (zegt iets meer over het bijvoeglijk naamwoord 'boeiende')
  • Gerard liep zeer snel. ('zeer' zegt iets meer over een het bijwoord 'snel', 'snel' zegt iets meer over het werkwoord)
  • Ze werd slechts derde. (zegt iets meer over een telwoord)

 

Iets moeilijker:

Al naar gelang hun plaats in de zin, kan een woord een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord zijn. Enkele voorbeelden:

  • Jan is een aardige jongen. ('aardig' zegt iets meer over het zelfstandig naamwoord 'jongen' en is dus een bijvoeglijk naamwoord)
  • Hij schiet aardig op met zijn broer. ('aardig' zegt iets meer over het werkwoord 'opschieten' en is dus een bijwoord)

 

  • Dat is een snelle motorfiets. (bijvoeglijk naamwoord)
  • Hij fietste snel weg. (bijwoord bij wegfietsen)