Schrijf een hoofdletter als dat nodig is.

1. Weet jij de (pincode) uit je hoofd?
2. De vader van (anne de groot) heeft opgebeld.
3. Op (antarctica) heersen lage temperaturen.
4. Bij de rotonde moet je de richting (ronse) aanhouden.
5. Ze zit op een (katholieke) middelbare school.
6. De lessen (engels) en handvaardigheid vervallen vandaag.
7. Hij reed weg in een witte (ford escort) .
8. We hebben een reis geboekt bij (jetair) .
9. Esther moet in (juni) rijexamen doen.
10. De tweede klassen van de (startblok) gaan op kamp.
11. Het commentaar van de (minister van onderwijs) was kort.
12. Onze klas maakt een excursie naar het (zwin) .
13. De bioloog bestudeert de flora van het (noord-hollandse) duingebeid.
14. De rede van (de professor) kon de zaal nauwelijks boeien.
15. De gemeente zal zich neerleggen bij de uitspraak van de (raad van state) .
16. In het leesboek staat de legende van (sint-maarten) .
17. Wilt u (a.u.b.) uw voeten vegen?
18. Op (kerstdag) geeft oma een dinertje.
19. In het weekblad (knack) wordt kritiek geleverd op het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking.
20. 4 (wagens) waren total loss.
21. Het water van het fonteintje in de (wc) loopt niet door.
22. De röntgenafdeling van het (zeewegziekenhuis) wordt uitgebreid.
23. Het land is aangesloten bij de (zuidoost-aziatische) Verdragsorganisatie.
24. De expeditie naar de (zuidpool) gaat voorlopig niet door.
25. Heb je de nieuwe (harry potter) al gelezen? De titel is (the deathly hallows) .
26. Wat rijd jij in een knappe (porsche) . was kort.