Zoek de zinsdelen

Vul de gaten.

Schrijf je antwoord in de vakjes. Klik daarna op controleer.
Onder elke zin staan nu alle zinsdeelsoorten opgesomd. Tik het juiste antwoord in het kader. Als een zinsdeelsoort niet in een zin staat, zet je een schuine streep '/'.


Na een grote inspanning is hij voor zijn examen geslaagd.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

We hebben de mooiste posters in de klas opgehangen.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

Mijn zus leert haar les.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

De postbode brengt de brieven en kranten rond.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

Jan leende zijn vriendje een boek.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

Ik bied je een euro voor die oude voetbal.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

De klok is gisteravond blijven stilstaan.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

De wandeltocht door het park was een groot succes.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

Ga je morgen mee een wandeling maken door het park?
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling 1 =
bijwoordelijke bepaling 2 =

Steven, de broer van Sofie, maakte snel zijn huiswerk.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

Kijk jij naar Lost?
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =

Die nieuwe leerling is erg zenuwachtig.
persoonsvorm =
werkwoordelijke aanvulling =
niet-werkwoordelijke aanvulling =
naamwoordelijk deel =
onderwerp =
lijdend voorwerp =
meewerkend voorwerp =
voorzetselvoorwerp =
bijwoordelijke bepaling =