Herhalingsoefening

Vul de gaten.

Schrijf je antwoord in de vakjes. Klik daarna op controleer.
De zinnen zijn al verdeeld in zinsdelen, benoem de zinsdelen.
Kies uit: onderwerp / persoonsvorm / werkwoordelijke aanvulling / niet-werkwoordelijke aanvulling / naamwoordelijk deel / lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp / voorzetselvoorwerp / bijwoordelijke bepaling

Hij / was / verschrikkelijk verlegen. //
hij =
was =
verschrikkelijk verlegen =

De kinderen / spelen / op straat. //
de kinderen =
spelen =
op straat =

Het / sneeuwde / drie uur lang. //
het =
sneeuwde =
drie uur lang =

Aan de rand van de stad / ligt / een mooi park. //
aan de rand van de stad =
ligt =
een mooi park =

De weg / werd / hersteld. //
de weg =
werd =
hersteld =

Waarom / neemt / het aantal vogels / op sommige plaatsen / af? //
Waarom =
neemt =
het aantal vogels =
op sommige plaatsen =
af =

De heren / steken / een sigaar / op. //
de heren =
steken =
een sigaar =
op =

Breng / jij / een paar stoelen / mee? //
breng =
jij =
een paar stoelen =
mee =

In een recordtempo / loste / Pieter / het vraagstuk / op. //
in een recoirdtempo =
loste =
Pieter =
het vraagstuk =
op =

Hij / heeft / zijn rapport / aan zijn buurman / laten zien. //
Hij =
heeft =
zijn rapport =
aan zijn buurman =
laten zien =

Hij / rekent / op jouw hulp en aanwezigheid. //
Hij =
rekent =
op jouw hulp en aawezigheid =
verschrikkelijk verlegen =

De kinderen / spelen / op straat. //
de kinderen =
spelen =
op straat =

Het / sneeuwde / drie uur lang. //
het =
sneeuwde =
drie uur lang =

Aan de rand van de stad / ligt / een mooi park. //
aan de rand van de stad =
ligt =
een mooi park =

De weg / werd / hersteld. //
de weg =
werd =
hersteld =

Waarom / neemt / het aantal vogels / op sommige plaatsen / af? //
Waarom =
neemt =
het aantal vogels =
op sommige plaatsen =
af =

De heren / steken / een sigaar / op. //
de heren =
steken =
een sigaar =
op =

Breng / jij / een paar stoelen / mee? //
breng =
jij =
een paar stoelen =
mee =

In een recordtempo / loste / Pieter / het vraagstuk / op. //
in een recoirdtempo =
loste =
Pieter =
het vraagstuk =
op =

Hij / heeft / zijn rapport / aan zijn buurman / laten zien. //
Hij =
heeft =
zijn rapport =
aan zijn buurman =
laten zien =

Hij / rekent / op jouw hulp en aanwezigheid. //
Hij =
rekent =
op jouw hulp en aawezigheid =