'Luisteren' in:
Ze luisterden samen naar de muziek.

'zijn' in:
Jimmi Hendrix was een bekend gitarist.

'Klikken' in:
Klik met de muis op het bovenste icoon.

'Nemen' in:
Neem een blad papier.

'hebben' in:
De peuter had het bloempje netjes uitgeknipt.

'uitknippen' in:
De peuter had het bloempje netjes uitgeknipt.

'Worden' in:
Het wordt kouder.

"Hebben" in:
Heb je 'De wereld van Sofie' al gelezen?

"Gelezen" in:
Heb je 'De wereld van Sofie' al gelezen?

"zijn" in:
Het is een neerslachtige dag.

'Hebben' in:
De kinderen hadden uren samen kunnen spelen.

'Kunnen' in:
De kinderen hadden uren samen kunnen spelen.

'Spelen' in:
De kinderen hadden uren samen kunnen spelen.

'Worden' in:
Het bureau werd afgeluisterd.

'Afluisteren' in:
Het bureau werd afgeluisterd.