Zet de werkwoorden in de verleden tijd.
Vul de gaten.
Schrijf je antwoord in de vakjes. Klik daarna op controleer.
Het zijn allemaal sterke werkwoorden. Gebruik je lijst als je twijfelt!
Bieden - Hij
haar een reisje naar Denemarken aan.
Bijten - Ze
in de heerlijke croissant.
Brengen - Mijn pa
me met de auto naar school.
Drinken - We
wel een halve liter cola.
Glijden - Hij
razendsnel van de wildwaterbaan.
Helpen - Hij
me gisteren nog een handje.
Kopen - Ze
een nieuwe razendsnelle pc.
Schrijven - Hij
me vorige week nog een brief.
Stijgen - De raket
op naar de maan.
Controleer
OK